Sluit venster Print


Optienaam:
2943 STP 21. Beperken van risico’s voor de externe veiligheid
Beschrijving: Externe veiligheid richt zich op de risico’s voor personen aanwezig buiten de inrichting ten gevolge van eventuele calamiteiten binnen de inrichting.

PGS-richtlijnen
De risico’s die een inrichting veroorzaakt voor de omgeving maken deel uit van de afweging in het kader van een Wm-vergunning. De vergunning kan bepaalde voorwaarden bevatten om de risico’s voor de omgeving te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.
Uitgangspunt is dat ieder bedrijf voldoet aan de van toepassing zijnde PGS-richtlijnen inclusief eventuele afstandseisen uit de bijbehorende circulaire.

Brzo 99
Voor een klein aantal rubber- en kunststofverwerkende bedrijven is het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 (Brzo 99) van toepassing.
Bedrijven waarop het Brzo 99 van toepassing is, moeten alle nodige maatregelen treffen ter voorkoming en ter beperking van de gevolgen van zware ongevallen. Ze moeten daartoe in ieder geval een Preventie Beleid Zware Ongevallen (PBZO) hebben en een veiligheidsbeheerssysteem. Bedrijven uit de hoge risicocategorie moeten daarnaast ook een veiligheidsrapport (VR) en een intern noodplan opstellen en een actuele stoffenlijst bijhouden.
Ieder bedrijf waarop het Brzo 99 van toepassing is, is verplicht dat zelf te melden.

Veiligheidsbladen
In het bedrijf moeten veiligheidsinformatiebladen (VIB of MSDS: Material Safety Data Sheet) aanwezig zijn voor alle gevaarlijke stoffen zoals geclassificeerd onder de Wet milieugevaarlijke stoffen (Wms). Deze bladen moeten door de leveranciers aan afnemers worden verstrekt en zijn opgesteld volgens de richtlijn 91/155/EEG van 5 maart 1991, gewijzigd op 27 juli 2001, 2001/58/EG en inmiddels ingetrokken en vervangen door Artikel 31 en Bijlage II van REACh op 18 december 2006. Het blad moet in het Nederlands zijn opgesteld, of in de taal van de gebruiker en dient op een voor de gebruiker toegankelijke plaats aanwezig te zijn.

ATEX
Vanaf 1 juli 2003 mogen producten geschikt om in explosievrije ruimten te worden gebruikt alleen in de handel worden gebracht als zij volgens de ATEX (Atmosphere Explosives) richtlijn (ATEX 94/9/EG, bekend als ATEX 95) zijn ontworpen.Tegelijkertijd wordt ook ATEX 137 van kracht (richtlijn 1999/92/EG) bevattende minimum voorschriften voor de gezondheidbescherming en veiligheid van werknemers die door explosieve atmosferen gevaar kunnen lopen. Voor Nederland zijn deze voorschriften verankerd in de Arbo wet- en regelgeving.Om te kunnen beoordelen of de ATEX richtlijnen van toepassing zijn, moet worden nagegaan of zich explosiegevaar in de omgeving voordoet. Voorbeelden van stoffen waarbij dit risico kan optreden zijn: oplosmiddelen (VOS), ammoniak, benzine, LPG en aardgas.
Om te voorkomen dat explosieve mengsels van deze stoffen worden gevormd is continue gas- of stofdetectie een goed middel. Ook goede ventilatie en het vermijden van elektrische apparatuur in dergelijke omgevingen kan bijdragen aan een betere beheersing van dergelijke situaties. Om vonken ten gevolge van statische oplading te voorkomen is aarding (bijvoorbeeld van silo’s met poedervormige stoffen) een belangrijk element.

Brand
Het optreden van brand is een van de meest onaangename calamiteiten voor een bedrijf. Niet alleen komen bij brand van een rubber- of kunststofbedrijf vrijwel altijd schadelijke stoffen vrij, ook de consequenties voor de onderneming zelf zijn vaak zeer aanzienlijk.Het is daarom van groot belang dat het ontstaan van een dergelijke situatie zoveel mogelijk wordt voorkomen.Wat betreft de opslag van de in het bedrijf aanwezige gevaarlijke stoffen dient te worden voldaan aan de richtlijnen van de PGS-15, waarin de methoden waarop en voorwaarden waaronder een brand kan worden voorkomen uitgebreid staan beschreven.Hierbij moet ook de rookontwikkeling als een belangrijk element worden betrokken. Gebouwen moeten wat brandwerendheid voldoen aan het Bouwbesluit.
Het is van belang dat elk bedrijf een plan ontwikkelt, waarin tenminste de volgende punten worden behandeld:
  1. brandscenario’s en brandpreventie
  2. mogelijke startpunten
  3. bronsterkte
  4. aanwezige gevaarlijke en radio-actieve stoffen
  5. brandbestrijding
  6. oefeningen en ontruimingsplan
  7. effecten op de mens en de omgeving
In veel gevallen zal een zogenaamde ‘gebruiksvergunning’ van de locale brandweer verplicht worden gesteld alvorens de betreffende activiteit kan worden opgestart. Een dergelijke vergunning is verplicht indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.
Beschrijving
milieu-effecten:
Door de vereiste maatregelen te treffen inzake veiligheid worden de risico´s voor de omgeving voorkomen of zoveel mogelijk beperkt.
Milieuthema('s): Externe veiligheid -
Toepasbaarheid: Vergunning, PGS-richtlijnen en brand:
Altijd.

Brzo 99: Het belangrijkste criterium voor het onder de regelgeving van het BRZO 99 vallen, is dat de hoeveelheid gevaarlijke stoffen die aanwezig mag zijn volgens de milieuvergunning, hoger is dan de drempelwaarden uit de BRZO 99.

Veiligheidsbladen: Voor gevaarlijke stoffen zoals geclassificeerd door de Wms
ATEX: Voor bedrijven die voldoen aan de voorwaarden van de ATEX richtlijn.
Voor meer info:
NMP-thema('s): Verspreiding (lucht) 
Verspreiding (water) 
Verstoring (externe veiligheid)